In heel Nederland heerst op dit moment het examenvirus. Het is inmiddels 21 jaar geleden dat ik zelf mijn eindexamens invulde, maar ik herinner me nog exact de virusklachten. Plakkerige zweethandjes, oncontroleerbare zenuwen en een verlammende twijfel. En toch waren mijn examens nog niet eens het ergste onderdeel van mijn afstuderen.
Terug naar april 2004. Ik ben net 18 jaar en zit in de zesde klas van het Drachtster Lyceum. Eén datum staat al maandenlang rood omcirkeld in mijn agenda: LSD. Eindelijk komt na zes jaar studeren die langverwachte Laatste School Dag in zicht. Ik kijk er enorm naar uit, maar tegelijkertijd ook als een berg tegenop. Van één onderdeel lig ik namelijk al weken wakker: het galafeest.
Waar scholieren tegenwoordig hun laatste schooldag benutten om klaslokalen te vernielen, vuurwerkbommen af te steken en docenten te molesteren, is LSD in 2004 nog gewoon een feestelijke dag. Die begint ’s ochtends vroeg met het barricaderen van de ingang van de school met zoveel mogelijk spullen. Daarna komt iedereen verkleed naar school. Ik hijs me in mijn vertrouwde kloffie en betreed als trotse boerin in overall, op klompen en met mekkerende geit het schoolplein.
Wanneer alle Havo 5 en VWO 6 leerlingen compleet zijn, loopt de hele verkleedstoet in colonne die ochtend door de winkelstraten van Drachten. Het is een bontgekleurd gezelschap. De sfeer is uitgelaten. Immers: wij hoeven vanaf vandaag niet meer naar school. De zon schijnt en het leven lacht ons toe. Ik hoor klasgenoten over de pedicure-, manicure- en kappersafspraak die ze die middag hebben. Alles om klaar te zijn voor het grote moment: het gala.
Wie mij kent, weet dat ik thuis geen galajurken in de kast heb hangen. Sterker nog: ook geen gewone jurken. Zelfs nog geen rokje, met als enige uitzondering het korfbalrokje dat ik bij hoge uitzondering draag omdat het moet. Ook galaschoenen ontbreken in mijn garderobe, evenals sierlijke oorbellen, een chique handtas en rode lippenstift. Kortom: alles wat je voor een gala-outfit nodig hebt.
Die middag meld ik me met tegenzin bij de verkleedwinkel op het industrieterrein om mijn galajurk op te halen. Het is een glimmende jurk met een groen-blauwe kleur. Veel te groot bovendien, maar daar weet mijn moeder wel raad mee. Met een ferme veiligheidsspel trekt ze de lubberende stof aan de achterkant van de jurk zo strak dat er tot mijn eigen verbazing toch nog iets van een buste zichtbaar wordt.
Daarna volgt de tweede horde: een bezoek aan de kapper. Mijn haar - dat van nature het liefst plat en futloos op mijn hoofd ligt - wordt met een krultang bewerkt, net zolang totdat het begint te stinken naar verkoolde speklapjes. Voor het eerst in mijn leven draag ik een sierlijke knot boven op mijn hoofd. Althans, voor zover dat mogelijk is met dood haar.
Thuis trek ik tot slot mijn hoge hakken uit de Scapino-schoenendoos aan en bewonder het resultaat van deze make-over in de spiegel. Van de trotse boerin is weinig meer over. Ik schrik me een hoedje. Ik lijk wel een wandelende zuurstok. Een levend Herman Brood-kunstwerk. Een barbiepop waar de hond van de buren stiekem op heeft lopen kauwen.
Als een dronken mannequin strompel ik die avond over de rode loper de ingang van het Drachtster Lyceum binnen. Ik voel me doodongelukkig in mijn outfit. Onder het diner trek ik mijn knellende hakken uit. Ook de veiligheidsspeld geeft de strijd op, waardoor ik continu aan mijn jurk moet trekken om te voorkomen dat mijn bh in beeld is. Als tot slot de knot bovenop mijn hoofd zo trekt dat ik er hoofdpijn van krijg, geef ik de brui eraan.
Die avond heb ik één ding geleerd: voortaan blijf ik altijd mezelf. Een levensles waar geen eindexamenvak tegenop kan.